1 januari 2000

Latinoamericana

Het leuke aan reizen is dat je er niet snel genoeg van krijgt. Morgen vertrekt ons vliegtuig vanuit Buenos Aires terug naar Amsterdam, maar daar zitten wij grappig genoeg niet in. We zitten een half werelddeel verderop, in Panama, dus dat toestel gaat mooi zonder ons. Er is altijd wel weer ergens een nieuwe vlucht, nietwaar, het is koud in Nederland zag ik op teletekst en de AD-Bonjer-bonus is nog lang niet op.

Waar waren we gebleven. Kerst op de Antillen, Bonaire en Curacao. Heerlijk, gewoon weer pindakaas in de winkels, en Guhl en Dove, een broodje kaas bij ontbijt, en drinkwater uit de kraan, lekker hoor. Snorkel op, koffervisjes voeren, lummelen aan het strand, happy hour bij Kareltjes bar in Kralendijk met Liesbeth en Sacha, want om het helemaal leuk te maken hadden we met hen een ongepand rendez-vous op de eilanden. Het was vakantie in de vakantie, beetje uitrusten na alle vermoeiende ritten in Peru (want met een Cesna vliegen over de beroemde Nazcalijnen, pff, dat was heel vermoeiend, en Macchu Picchu beklimmen, nou nou, of hippe restaurants in Cusco bezoeken, in oase van Huacachina ronddobberen met uitzicht op de gouden woestijnduinen, god, wat hadden wij het zwaar daar).

Om het een beetje spannend te houden, kochten we eind december een ticket naar Bogota. We vreesden een beetje merkwaardige indruk te maken bij de douane met een rugzak, een enkele reis en alleen ..uh..eh.. als antwoord op de vraag waar we verder naartoe zouden gaan, maar de Colombianen vonden het allemaal best. Waarschijnlijk omdat het ongebruikelijk schijnt te zijn om drugs het land ín de smokkelen.
Colombia is een beetje een gek land. Heel fraai, prachtig groen, mooie koloniale steden als Medellin en Cali (vooral bekend van het NOS Journaal), welvarend, dure winkels en restaurants, onzettend vriendelijke mensen. Maar tegelijkertijd worden er 17.000 moorden per jaar gepleegd en woedt in het noorden en zuidwesten een permanente oorlog tussen het leger en drugsguerilla´s. In Bogota kan je in het fraaie oude centrum rustig rondwandelen maar toen we een verkeerde weg insloegen, riep een oud vrouwtje ons onmiddellijk terug. Of we gewurgd wilden worden, gebaarde ze. Eh, nee, liever niet. Wegwezen dan!
Toeristen zie je er niet veel. Een charter met 200 Italianen was voorpaginanieuws. Ondertussen doen Colombianen alsof hun land heel normaal is. Hoezo burgeroorlog? Hoezo drugsproblemen? Ze lezen gewoon de krant niet en kijken alleen naar de Colombiaanse Rai Uno.
Toch valt er wel te reizen, als je een beetje voorzichtig bent. Wij namen de bus naar Cartagena aan de Caraibische kust. Je kunt wel zeggen dat het het veiligste ritje op aarde was. 22 (!)uur rijden, 800 kilometer, en ik denk dat er wel 80 controleposten waren. Met militairen met mitrailleurs en tanks en schuttersputjes en wel. Soms hebben de guerilla´s er een handje van om de bussen te overvallen, maar die van ons lieten ze met rust. Misschien spaarden ze hun kogels omdat het bijna oudjaar was.

Cartagena is de partytown van Colombia. Lokalo´s met centen vieren er een strandvakantie, er is een jachthaven en een pachtige oude binnenstad met vestingmuur en al. Voor ons was vooral de jachthaven interessant, want we wilden per boot doorvaren naar Panama. Het is onmogelijk om over land de grens over te steken, omdat er een enorm moeras ligt, de Darien Gap, vol malariamuggen, zonder wegen, en bovendien is het de uitvalsbasis van de guerilla´s en drugsjongens die het niet plezierig vinden om op onverwachte momenten tegen argeloze rugzaktoeisten op te botsen. Omdat de Panamezen en de Colombianen niet erg bevriend zijn, is bovendien de ferryverbinding tussen Cartagena en Colon in 1996 uit de vaart gehaald. Iedereen die de grens over wil, moet dus vliegen of aanmonsteren bij een priveboot.
Dat was een leuk klusje. Na twee dagen rondhangen bij de Club Nautica hadden we tweemaal beet. Een franse avonturier Boubou wilde ons wel rechtstreeks naar Porvenir brengen, en met een Zweedse, goedaardige zeebonk met licht melangolische inslag konden we naar de San Blas eilanden zeilen.
We kozen voor de Zweed, Peter Ardinger, pensionado, liefhebber van goedkoop bier en rum en Zweedse schlagers. Hij bleek al tien jaar in het Caraibisch gebied rond te varen met zijn bootje, een 30 ft lange Double Ender. Was in 1996 de Atlantische oceaan overgestoken, en wil niet meer terug. Ik denk dat hij het rondje Caraiben nu een keer of tien heeft afgelegd.

We vertrokken op een vrijdagavond richting Hulanda Keys, het meest oostelijke puntje van San Blas (Kuna Yala). Dat bleek een tochtje van 40 uur. Ha! Ik was even vergeten dat je midden op zee geen anker kunt uitgooien, dus dat betekende dat we met zn drieen het bootje 40 uur in de vaart moesten houden. Helemaal geen luxecruise! ´s Nachts drie uur op, drie uur af, dus dat betekende dat ik de eerste nacht al tussen 3 uur en 6 uur sochtends in mijn eentje naast het roer zat, hopend onderweg geen supertanker tegen te komen, met kappie slapend op de bank. Aardedonker, stevige golven, weinig wind. Wel prachtig lichtgevende plankton.
Het was een pittig stukje varen, maar de aankomst in Hulanda Keys was spectaculi. Achter een enorm rif liggen tientallen koraaleilanden, met palmbomen en wit zand. Zeg maar Screensaver-islands. Een aantal is bewoond door de Kula, een grappig en vrolijk en trots indianenvolkje dat bijna het hele Panamese Caraibische kustgebied in autonoom bezit heeft. Ze leven van kokosnoten en vis, en maken molas, dat zijn geborduurde dingetjes die ze aan iedereen die langskomt proberen te slijten voor veel te hoge bedragen. Ze hebben zich nooit willen aanpassen aan de moderne beschaving, en als ze op het vaste land zijn lopen ze ook gewoon met hun kralenkousen en neusbellen en borduursels rond.
Een miniparadijs, lekker exclusief ook, omdat de meest vergelegen eilanden alleen per jacht te bereiken zijn. Veel zeilers blijven bovendien liever in de oostelijke cariben hangen, omdat dat luxer en rijker is. Iedere maandagavond wordt op een van de eilandjes een party gehouden, en zo stonden we opeens onder de maan en onder de palmbomen met rijke Amerikanen, excentrieke Duitsers, nog rijkere Zwitsers en avontuurlijke Fransen te toasten. Alle bezoekers nemen hapjes mee, onze Zweed hield het bij pannenkoeken met suiker, maar er waren ook krabcoctails en sushi. Wij hadden ons goede humeur meegenomen, en onze laatste fles goedkope wijn. Het ging als een lopend vuurtje dat er twee rugzaktoeristen op het feestje waren, en dat vonden vooral de amerikanen quite exiting. Per Bus uit Buenos Aires? Really? Amazing!!

Zo zwaar is het leven van een werkloze. Zeven dagen hebben we er rondgevaren, het ene eiland nog fraaier dan het andere. Uiteindelijk zette onze Zweed ons af bij Porvenir, waar een miniscuul schattig luchthaventje is voor goedkope vluchtjes naar Panama City. het inchecken vond´sochtends plaats onder een rieten afdakje door een Kuna op blote voeten. Of inchecken, ze keken gewoon hoeveel mensen er meewilden, en als de vliegtuigjes vol waren, belden ze er nog een.

Inmiddels zijn we aangeland in Boquete, niet ver van de grens met Costa Rica, een klein plaatsje in het hoogland. We zijn met onze neus in de boter gevallen, want juist deze week wordt hier la fiesta de las flores y del cafe gehouden, het feest van de koffie en de bloemen (meer hebben ze hier ook niet), en toevallig zijn we dol op koffie.

Als we nog een planning hadden, dan zou ik zeggen dat we richting Mexico reizen en daar een enkeltje kopen naar Amsterdam, maarja, we hebben geen planning meer, dus dat kan ik niet beloven. Entonces, ik zou nog tegen iedereen willen zeggen die geen zin meer heeft in januari: stap op het vliegtuig en kom naar ons toe, want het is hier chupi!

Deze week getuige geweest van een wel zeer merkwaardig Boliviaans gebruik: het zegenen van automobielen. Met bier, want dat werkt het beste. Sterker nog, ik heb zelf een auto gezegend, een met bloemen opgesierde Toyota van een vriendelijke meneer uit La Paz, met Pilsener uit La Paz. Het was niet echt moeilijk. Je neemt een glas bier en je gooit het over de voorruit en de motorkap, de eigenaar drinkt ondertussen de rest van de fles leeg.

Dat alles gebeurde in Copacabana, een plaatsje aan het Titicacameer waar de maagd van Copacabana woont, ook wel de Santisima Virgen de la Candelaria, een lelijk mens in een goud met rood gewaad en een behaarde baby op de arm. Ze is goed voor heel wat wonderen en spontane genezingen, maar ze is vooral ook de beschermheilige van de weg. Daarom staan op zondag pelgrims uit de wijde omgeving voor de kerk in de file om hun wagen te laten zegenen. Tegen botsingen, lekke banden, motorpech, dure benzine of ander ongemak. Op de terugweg hoeven ze hun handen niet aan het stuur te houden, want dan rijdt Candelaria wel.

Ik moest in eerste instantie niet zoveel van haar hebben, maar bij nader inzien ben ik toch blij met Candelaria. Ik denk dat Iedereen die zich in Bolivia op de weg begeeft blij is met Candelaria, want het verkeer is hier een grote tombola. Je weet nooit op welke wijze je de bus weer verlaat.
Het spannendst was onze rit van Cochabamba naar La Paz, vorige week. Het is een beetje onrustig in Bolivia, verkiezingen staan voor de deur, en boze arme boeren hadden de weg naar La Paz geblokkeerd. Ze eisen een geasfalteerde weg naar hun armetierige dorpjes, geloof ik, of iets met onderwijs, dat was niet helemaal duidelijk. Maar de busmaatschappijen zijn nooit zo blij met deze acties, die om de haverklap plaatsvinden, omdat het hun veel centjes kost, dus rijden ze toch. In ons geval betekende het dat we ongeveer 80 km voor La Paz in het pikkedonker met de touringcar de berm inreden, en vervolgens de knollevelden, om de blokkades te omzeilen, de ramen geblindeerd en het licht binnen uit. Halverwege de urenlange rit doemden uit de duisternis in lompen geklede types op, met stokken en stenen en fakkels. Ze wilden geld. De tol bestond uit 1 boliviano (30 cent) per passagier, een koopje, en nadat iedereen zijn aandeel in de pet van de chauffeur had gedaan, mochten we verder. Dat was mooi, want soms worden alle ruiten van de bussen of vrachtwagens ingekinkeld.

We hebben Candalaria ook hard nodig gehad toen we per mountainbike de most dangerous road in de world afreesten. Het is een schitterende weg van de hoogvlakte bij La Paz (4200 mtr) naar de vallei van Coroico, op ongeveer 1100 mtr, ongeveer 60 km downhill (weinig trappen). Bovenop de berg regende het ijs, verderop lag sneeuw, halverwege werd het droog, beneden was het zonnig, groen en zwembadweer.
Ongeveer eens in de twee weken kukelt op die route een vrachtwagen naar beneden. Weg kan je het niet noemen, het is een hobbelig karrespoor langs een steile afgrond, zonder vangrail, en in het regenseizoen (nu dus) verandert het pad soms in een grote glijbaan. Verderop wordt al tien jaar gebouwd aan een nieuwe weg, maar dat gaat op zn Boliviaans. Dat betekent dat het meeste geld in de zakken van de aannemers en zijn broer en diens buurman en hun achternicht verdwijnt. En ondertussen blijven die arme vrachtwagens maar vallen. Wij hadden het geluk dat we op de weg terug naar boven de binnenbochten hadden, want links en rechts kletterden watervallen over de weg. Het had snachts enorm geonweerd.

Het is niet alleen maar vakantie hoor, onderweg hebben we ook wat journalistiek werk gedaan. Zijn een paar dagen op bezoek geweest bij het dierenopvangcentrum Inti Wara Yassi (Zon, maan, ster in quetcha en amayla) in de jungle bij Villa Tunari, een dorpje tussen Cochabamba en Santa Cruz (zoek maar op in de atlas). Het was een geestige ervaring. In Inti Wara Yassi worden mishandelde of gedumpte apen, poemas, papegaaien, miereneters, fretten en nog zo wat dieren verzorgd door vrijwilligers uit Europa, Australie en de VS, die daarvoor overigens flink betalen. De beesten zijn weggehaald bij circussen of kermissen, of soms wilden eigenaars van ze af als een aap of jaguar uit verveling hun meubilair ging opeten.
Toen we het park inliepen, kwam een zweedse vrijwilliger langsgewandeld met een halfwilde poema aan een touwtje. Even verderop werden we beklommen door een stuk of wat capucijnerapen, die graag op je schoot zitten of in je haar hangen en op een van beide plekken ook graag een drol doen. In het vogelkamp gaven twee Israeliers vliegles aan een valk die nooit had leren vliegen, door het beest in de lucht te gooien. Kaizers record is nu acht meter.
Het klinkt allemaal heel leuk en dat was het ook, behalve dat de vrijwilligers om de haverklap gebeten werden door de apen, soms ook door de poemas, of geklauwd, of een boom op hun hoofd kregen, of uitgleden en een been of een arm braken. Kort voordat wij kwamen was een Australisch meisje gegrepen door een van de poemas die ze uitliet, 26 hechtingen in haar arm, dichtgenaaid door de dierenarts in het park, want in het lokale ziekenhuisje wil je nog niet dood gevonden worden. Een Amerikaanse jongen had een horziontaal doormidden gescheurd oor, opgelopen toen hij tussenbeide kwam bij twee vechtende apen. Iedereen had wel ergens wat, en de apen hadden ook wel eens wat, want die lievertjes vinden het leuk om soms elkaars babyapen te ontvoeren en doden en er dan mee over te gooien.
Slapen deden de vrijwilligers (wij niet, wij hadden een fijn hotelletje aan de overkant van de rivier) op matrassen van stro in vieze kamers met veel muggen en geen klamboe en douchen deden ze onder vieze douches. Toch waren de meeste dierenvrienden heel goedgemutst, ze waren ook erg vriendelijk en hadden veel plezier.
Het is een mooi verhaal geworden, ik denk dat het volgende week zaterdag of de zaterdag erop in de Focusbijlage het AD staat (als die krant dan nog bestaat, haha). Jean heeft in La Paz een digitale camera gekocht, dus nu kunnen we de volgende keer makkelijker fotootjes versturen.

Gisteren zijn we de grens met Peru overgestoken. Hebben met een bootje Los Uros bezocht, dat zijn rieten, drijvende eilandjes in het Titicacameer, bekend van de aardrijkskundeles van de lagere schoon. In het hoogseizoen schijnt dat het Volendam van Peru te zijn, maar nu was het lekker rustig. Voor de kust bij Puno liggen een stuk of 20 van die dingen waar ze toeristen ontvangen, als een soort openluchtmuseum, maar verderop in de rietvelden wonen nog een paar honderd echte vissertjes. Ik vond het er erg mooi. Het is alsof je op een waterbed loopt, en voor 5 soles (1,25 euro) vaart een aardige indiaan je rond op een rieten bootje. Tegenwoordig bestaat de bodem van die bootjes uit lege petflessen, pepsi favoriet, want dan gaan ze langer mee.

We zijn nu in Arequipa, ook al prachtig, stuk luxer dan Bolivia, gek genoeg zie je hier palmbomen en moorse kloosters, en het is heerlijk lenteweer, gelukkig, want mijn lichaam begint aardig te protesteren tegen het ruige klimaat hier, de hete zon, ijskoude hoogvlakten, broeiend vochtige tropen, plus nog de niet zo heel erg schone handen van de meeste restauranthouders. Vorige week hadden we allebei een paar dagen buikgriep, opgelopen bij ofwel het vegetarische Harakrishna restaurant in La Paz, ofwel bij een Duitse pensionhouder die zijn kip te lang op de warmhouders had staan. Fijn was dat niet. Maar nu zijn onze magen weer een stuk sterker.

De komende dagen gaan we een paar dagen door de Colca trekken, dat is de Grand Canyon van Peru. Daarna richting Cusco en Machu Pichu. Als het daar slecht weer is reizen we door naar het noorden van Peru, waar het wel zomer is, gaan we lekker naar het strand.
Ha, nog steeds best aangenaam om werkloos te zijn, hoop dat het met jullie allemaal goed gaat, tot de volgende mail!